1 Coachen algemeen

De coach stuurt spelers en teams aan voor, tijdens en na de wedstrijd. Hij houdt zich bezig met de hockeytechnische zaken en de positieve ploeggeest.

De vijf vuistregels voor effectief coachen:

1. Instrueer team en spelers volgens een gestructureerd plan. Geef hierbij:

• Twee teamaanwijzingen (thema’s): één voor aanvallen en één voor verdedigen.

• Twee persoonlijke, concrete aanwijzingen: zeg nooit wat een speler niet moet doen, maar zeg wat hij wel moet doen!

2. Coach vragenderwijs. Herhaal de aanwijzingen en vraag spelers hiernaar (feedback). Dit bevordert het zelfstandig herkennen van situaties en keuzemogelijkheden.

3. Coach positief vóór, tijdens en na de wedstrijd. Geef complimenten en leg de nadruk op de goede momenten en situaties.

4. Coach van de bal af. Dit wil zeggen dat je voornamelijk de spelers zonder bal coacht.

5. Wissel de spelers tijdens het seizoen telkens na twee wedstrijden van positie, zodat ze zich allround ontwikkelen.

 

Vijf belangrijke uitgangspunten

1. Spelplezier staat bovenaan!

2. Spelplezier ontstaat door (zelf)vertrouwen.

3. Spelers krijgen vertrouwen door dingen uit te proberen en te ervaren.

4. Spelers mogen fouten (durven) maken.

5. Alleen dan kunnen zij leren en zich verbeteren.

 

Een goede coach kenmerkt zich door:

• Enthousiasme

• Humor

• Relativeringsvermogen

• Flexibiliteit

• Een luisterend oor

 

2 Coachen van de wedstrijd

2.1 Vóór de wedstrijd

Een goede coach komt voorbereid met het team naar de wedstrijd. Hij overlegt samen met trainer(s) en spelers de gewenste opstelling voor de wedstrijd. 

1. Inventariseren van spelers/invallers, de opstelling maken op basis van een evenwichtige verdeling van de kwaliteiten van de spelers (plus het wisselschema), technische en tactische opdrachten c.q. thema’s.

2. Teambespreking ruim vóór de wedstrijd, bestaand uit:

• Opstelling en wissels.

• Eén à twee thema’s met opdrachten/aanwijzingen voor het hele team, of per linie.

• Voor elke speler één à twee persoonlijke opdrachten.

• Doornemen vrije slagen, uitslag, inslaan, lange corner, strafcorner aanvallend en verdedigend en eventueel penalty corner (de zogenaamde dode spelmomenten).

Maak de bespreking visueel, bijvoorbeeld met behulp van een whiteboard of magneetbord. Geef een (voor)beeld en doe het technische accent voor met stick en bal.

De teambespreking kenmerkt zich verder als volgt:

• Bondig, concreet en eenduidig, dus geen ruimte voor discussie.

• Duurt maximaal 10 minuten.

• Eindigt met een korte peptalk.

3. Ontvangen van coach/begeleiding tegenstander en spelleiding.

• Bespreek van tevoren de gewenste interpretatie van de spe(e)lregels en de eventueel te nemen maatregelen.

 

4. Kort voor de wedstrijd:

• Thema’s en persoonlijke opdrachten nogmaals kort benoemen tijdens warming-up/inspelen. 

• Controleren van de warming-up.

• Vertrouwen en rust uitstralen.

• Controleren veldmarkeringen.

2.2 Tijdens de wedstrijd

1. Voorbeeldfunctie: correct omgaan met alle betrokkenen, zoals spelers, spelleiders en tegenstanders. Tevens rust uitstralen.

2. Controleren uitvoering thema’s/opdrachten/afspraken. Waar nodig corrigeren door middel van (zeer) korte aanwijzingen. Vooral positieve feedback. Vragenderwijs coachen.

3. Analyseren van de wedstrijd.

4. Wissels toepassen en wisselspelers begeleiden/instrueren.

5. Aanwijzingen in de rust:

• Eerst emoties aandacht geven, dan aandacht spelers eisen.

• Alleen informatie die direct relevant is voor thema’s winnen/verliezen wedstrijd.

• Negatieve geluiden accepteren.

• Geven van een peptalk of – indien nodig – een relaxtalk.

2.3 Na de wedstrijd

1. Spelleiders en coach tegenpartij bedanken.

2. Spelers juiste omgangsvorm leren bij winst/verlies (voorbeeldfunctie).

3. Onderlinge relatie spelers controleren/corrigeren.

4. Complimenten maken tijdens eventuele nabespreking, zowel in de groep als individueel. Het eindsignaal is niet het einde van de wedstrijd; na afloop kan een nadere bespreking/uitleg (visualisering en verwoording) het leereffect vergroten. Haal daarbij handelingen en ervaringen aan in specifieke situaties. 

5. Contact opnemen met de trainer over oefenstof naar aanleiding van de wedstrijd.

6. Afronden in het clubhuis, bij voorkeur met de tegenstander.